Tekenaar van Nijntje nog steeds onzeker over werk

De Nederlandse tekenaar en schrijver Dick Bruna heeft inmiddels een koninklijke onderscheiding op zijn revers, een eigen permanente expositie in het Centraal Museum en een eigen plein. Het Nijntje Pleintje, met daarop een bronzen beeld van het konijn, werd eind februari officieel geopend. Komende zomer wordt Bruna 75, maar hij denkt er niet over te stoppen. Een gesprek over roem, inspiratie en commercie.

Dick Bruna op beeld in zijn in het Centraal Museum nagebouwde atelier. Foto: Evert-Jan Pol.
Dick Bruna op beeld in zijn in het Centraal Museum nagebouwde atelier. Foto: Evert-Jan Pol.

Het eerste wat opvalt bij het betreden van het atelier in het centrum van Utrecht is de kast vol boeken over Nijntje in vreemde talen. “Enkele dagen geleden is het eerste boekje in het Mandarijn uitgekomen”, vertelt Dick Bruna (1927) niet zonder trots. Daarmee komt het aantal talen waarin Nijntje verschijnt op veertig. Het eerste avontuur van het kleuterkonijntje zag het licht in 1955. Vorig jaar verscheen deel 100. Door de avonturen van Nijntje Pluis, zoals ze voluit heet, werd Bruna wereldberoemd.

Het had echter maar weinig gescheeld of het was heel anders gelopen. Bruna’s vader, uitgever A.W. Bruna, had andere plannen met zijn oudste zoon. De jonge Dick was voorbestemd hem op te volgen in de uitgeverij. Om het vak te leren toog Bruna na de oorlog naar Londen en Parijs, waar hij aan de slag ging bij uitgevers. “In Parijs kwam ik in aanraking met de kunst. Ik was meer in musea te vinden dan in de uitgeverij. Toen werd duidelijk dat ik totaal ongeschikt was voor het vak. Vooral de commerciële kant lag me niet. Ook mijn vader begreep op den duur dat het onverstandig zou zijn als ik hem op zou volgen. Want dat had wel eens het einde van de uitgeverij kunnen betekenen”, vertelt Bruna schaterlachend.

Toch ging de jonge Dick in de uitgeverij werken, als tekenaar. Hij was negentien toen hij zijn eerste boekomslag ontwierp. “Ik weet nog dat de schrijver er erg blij mee was. Dat deed me goed.” In de jaren die volgden, maakte Bruna vele boekomslagen voor de beroemde Zwarte Beertjes reeks, onder meer voor de Belgische schrijver Georges Simenon.

Het atelier van Dick Bruna, nagebouwd in het Centraal Museum. Foto: Evert-Jan Pol.
Het atelier van Dick Bruna, nagebouwd in het Centraal Museum. Foto: Evert-Jan Pol.

De geestelijk vader van detective Maigret heeft er nooit een geheim van gemaakt dat hij van alle ontwerpen voor zijn boeken die van Bruna de mooiste vond. “Elke keer als er weer een Nederlandse editie was verschenen, stuurde hij mij een brief”, aldus Bruna. “Hij schreef eens dat hij het mooi vond dat mijn tekeningen net zo eenvoudig waren als zijn verhalen. Toen liep ik wel even met mijn hoofd in de wolken. Ik heb altijd geprobeerd mijn ontwerpen zo simpel mogelijk te houden. Dat geldt ook voor mijn ander werk. Als iemand een tekening van mij ziet, moet hij zijn fantasie de vrije loop kunnen laten.”

Het eerste prentenboek dat hij maakte, blonk dan ook uit door eenvoud. “In Frankrijk was ik gefascineerd geraakt door het werk van Matisse. En dan vooral zijn collages, omdat die zo simpel zijn. Zoiets wilde ik ook maken. Ik heb geknipt en geplakt en zo ontstond mijn eerste prentenboek. Volwassenen aan wie ik het liet zien, vonden het maar niets. Ze vonden het veel te simpel. Ze zeiden dat ze thuis veel mooiere boeken hadden en daarmee bedoelden ze veel complexer. Maar hun kinderen vonden het prentenboek wel heel mooi.” De tekenaar moet er nog steeds om lachen als hij eraan terugdenkt. In 1954 werd Bruna’s eerste kinderboek, De Appel, uitgegeven. Ook dit boek was geïnspireerd door het werk van Matisse.

Een jaar later werd het inmiddels wereldberoemde konijn Nijntje Pluis geboren. “In de zomer van dat jaar was ik met mijn vrouw en zoontje op vakantie in Egmond aan Zee. Elke avond vertelde ik mijn zoon een verhaaltje. Omdat ik in de duinen vaak een konijn zag lopen, werd de hoofdpersoon in die verhaaltjes een konijntje. Later heb ik de verhalen op papier gezet en heb ik er tekeningen bij gemaakt. Zo is het begonnen.”

Boekenkast in Dick Bruna's atelier, nagebouwd in het Centraal Museum.
Boekenkast in Dick Bruna’s atelier, nagebouwd in het Centraal Museum.

De inspiratie voor de verhalen haalt Bruna uit zijn directe omgeving. Het honderdste avontuur van het kleuterkonijntje, Het Spook Nijntje, ontstond op vakantie in Frankrijk. Samen met zijn echtgenote Irene heeft hij daar een huisje. Als ze daar de vakantie doorbrengen komen de kleinkinderen altijd even langs. Op een dag wilde één van de kinderen een spook spelen. “Mijn vrouw gaf hem een laken en opeens was het jochie een spook.” Zijn kleinzoon had Bruna, zonder het zelf te beseffen, aan weer een nieuw verhaal geholpen.

Maar Bruna snijdt ook serieuzere onderwerpen aan, zoals de dood. Omdat elke familie daar immers mee te maken krijgt. In Lieve oma Pluis overlijdt Nijntjes grootmoeder. Nadat oma begraven is, gaat Nijntje regelmatig naar het graf om de plantjes te verzorgen. “Dat had ik gezien bij mijn eigen dochter. Zij heeft lange tijd de plantjes verzorgd bij het graf van een oudere mijnheer op wie ze erg gesteld was.” Het boekje leverde Bruna vele reacties op. “Veel ouders lieten me weten er zeer blij mee te zijn. Ik heb gehoord dat sommige kinderen het boekje zelfs voorlezen op een begrafenis.”

De Utrechter kon indertijd niet vermoeden dat het meisjeskonijntje zou uitgroeien tot één van ‘s werelds bekendste kinderboekenfiguren. Van de boekjes gingen al zeker 100 miljoen exemplaren over de toonbank in ruim veertig landen. Vooral in Japan heeft de tekenaar een ware sterrenstatus gekregen. In dat land is twee jaar geleden zelfs een modeproject rond Nijntje gestart.

Een succesvolle kinderboekenreeks gaat hand in hand met merchandising. Bruna noemt commercie een niet te vermijden onderdeel. In de beginperiode had hij er moeite mee. “Het is voorgekomen dat bedrijven afbeeldingen van mij gebruikten zonder toestemming”, vertelt de tekenaar nadat hij een slokje van zijn thee heeft genomen. “Zoals op raceauto’s of damesondergoed. Dat ging me te ver.” Daarom richtte hij samen met zijn vriend, ontwerper Pieter Brattinga het latere Mercis op. Dit bureau houdt tot op heden toezicht op de merchandising.

Tegenwoordig staat Bruna achter alle nevenproducten. Hij keurt namelijk alle ontwerpen zelf. Mercis en Bruna krijgen vele aanvragen binnen van bedrijven die Nijntje of een ander figuurtje aan een product willen verbinden. Lang niet alle ideeën krijgen groen licht. Een aanvraag van een zeepfabriek werd geweigerd. Ook een Japanse speelgoedfabrikant kreeg nul op het rekest toen deze Nijntje wilde afbeelden op een pistooltje. “Daar houd ik niet van. Een artikel moet wel geschikt zijn voor kinderen.”

Behalve commercie lijkt ook plagiaat bij succes te horen. Een bekend voorbeeld is het Belgische poesje Musti dat een opvallende gelijkenis toont met Nijntje. “Veel mensen denken dat ik Musti heb getekend”, zegt Bruna. “Ik vind het vervelend. Waarom moesten ze per se ook een kruisje als mond gebruiken? De makers zijn zich ervan bewust hoe ik erover denk. Maar we kunnen er weinig tegen doen.”

Nijntje in het Nijntje Museum in Utrecht. Foto: Evert-Jan Pol.
Nijntje in het Nijntje Museum in Utrecht. Foto: Evert-Jan Pol.

Op Nijntje is inmiddels een zeer succesvolle gelijknamige musical gebaseerd. Aan een vervolg wordt gewerkt. Ook is er sinds kort een televisieserie over het konijntje. Bruna zelf is vorig jaar benoemd tot Commandeur in de orde van de Nederlandse Leeuw. In zijn stad Utrecht werd hij geëerd met een permanente expositie in het Centraal Museum en met een eigen plein. Het Nijntje Pleintje is vorige maand officieel geopend. Op het plein kijkt een tweedimensionaal beeld van het konijntje de voorbijgangers aan.

De roem heeft Bruna niet veranderd. “Natuurlijk ben ik trots op het succes, het doet me zeker wel wat.” Maar hij hoeft niet zozeer op de voorgrond te treden. “Ik geloof niet dat ik vreselijk ijdel ben. Ik ben nog steeds graag alleen.” De bescheiden tekenaar is nog altijd onzeker over zijn werk. “Alles wat ik maak, laat ik eerst aan mijn vrouw zien. Als zij voor het eerst een boek van mij onder ogen krijgt, heb ik nog steeds het gevoel of ik examen doe. Als zij het goed vindt, ben ik tevreden. Maar als ze niet enthousiast is, gaat het boek ogenblikkelijk in de kast en dan kijk ik er niet meer naar om. Ze keurt niet alleen mijn boeken, maar ook mijn ander werk. Als ik een opdracht heb gekregen voor een affiche, maak ik altijd drie ontwerpen. Zij kiest er vervolgens één uit.”

Sterallures zijn de Utrechter volstrekt vreemd. Brieven van fans beantwoordt hij nog steeds helemaal zelf. “Ik werk ‘s ochtends en de middag gebruik ik voor het beantwoorden van post en voor afspraken.” Ook maakt hij tijd vrij voor fans die hem aanspreken. Bruna lacht: “Ik heb ooit eens een paar grote kerels ontmoet die een Nijn T-shirt droegen. Ze vroegen me of ik daar een handtekening op wilde zetten”.

Nog altijd woont hij in een bescheiden huis. “Een Engelse uitgever kwam eens bij mij op bezoek en vroeg zich verwonderd af waarom ik zo’n kleine woning had. Maar ik heb ruimte genoeg. Ik heb echt niet meer nodig.” Bruna heeft er ook nooit aan gedacht om in het buitenland te gaan wonen, zoals sommige andere kunstenaars. “Ik heb veel gereisd in mijn leven. Ik ben in alle landen geweest waar mijn boeken worden uitgegeven. Maar ik zou niet in een andere stad willen wonen. Ik ben erg gehecht aan Utrecht.” Maar als hij ergens anders zou moeten wonen, zou het Parijs worden. Sinds hij er als jongeman verbleef, is hij verknocht geraakt aan Frankrijk en haar hoofdstad. Nog altijd brengt hij er jaarlijks zijn vakantie door.

Standbeeld van Nijntje, gemaakt door Marc Bruna, op het Nijntje Pleintje in Utrecht. Foto: Evert-Jan Pol.
Standbeeld van Nijntje, gemaakt door Marc Bruna, op het Nijntje Pleintje in Utrecht. Foto: Evert-Jan Pol.

In augustus wordt Bruna 75, maar hij denkt er niet over om met pensioen te gaan. “Dat kan ik niet, want tekenen is mijn hobby. Ik doe het natuurlijk wel rustiger aan dan vroeger. Dat verlangt mijn lijf ook van me. Maar ik heb nog heel veel ideeën. En als ik niet werk, word ik kriebelig. En mijn vrouw zegt dan: ga alsjeblieft naar het atelier.”

Gepubliceerd in De Morgen van 12 april 2002

© Evert-Jan Pol